Daar komt ze de bibliotheek in, alsof we het hadden afgesproken. Datzelfde
meisje als in de trein
, de bus
, de lift
en het cafe.
Zag
haar gisteren ook niet bij mij in de straat? Ja, dat moet haar geweest
zijn. Die blik, dat haar, de manier waarop ze beweegt. Niet soepel als
een model, maar een beetje onhandig, alsof ze die armen nog maar pas
heeft. "He, heb je die armen nog maar net?" zou ik tegen haar zeggen.
En ze zou lachen. Maar ik hou me stil. Ze lacht naar me. Stond ik weer
in mezelf te praten?
"He, jou ken ik. Jou kom ik iedere keer tegen. Je woont toch ook in de Taxusstraat? Toevallig."
- "Ik? Eh... Ja! Ja, dat dacht ik net ook. Gek he? Ha ha. Je komt iemand ergens
tegen en je zegt niks, want waarom zou je? Je komt zoveel mensen ergens
tegen. Dan kom je diezelfde persoon tegen op een andere plek. Het enige
wat je gemeen hebt is die andere plek en dat moment eerder. Verder niks.
Het blijft gewoon een vreemde. En toch voel je een band. Alsof het allemaal
iets voorstelt. Alsof het niet gewoon onvermijdelijk is dat je dezelfde
mensen opnieuw tegen komt, omdat er nou eenmaal beperkte ruimte is.
Plotseling krijgt iedere stap, iedere blik een betekenis. Is iedere
omstander betrokken bij het plan. Je weet dat
de ander het weet, dus je wilt roepen, je wilt juichen: JOU KEN IK!"
"..."
- "..."
"Sorry, ik dacht gewoon... Nou, laat maar."
En ze loopt weg.
En ik vraag me af wat voor meisje het eigenlijk is.
 |