heb een probleem met vergankelijkheid. Of beter gezegd: Vergankelijkheid en ik kunnen het niet goed met elkaar vinden. Ik vermoed dat het gevoel wederzijds is, want Vergankelijkheid is gericht op mijn ondergang.

Wat ik Vergankelijkheid met name aanreken is dat het me, buiten mijn wil om, dingen ontneemt. Niet in de laatste plaats mijn leven. Maar alleen al los daarvan: dingen gaan stuk en dat wil ik niet.

Ik heb nooit begrepen waarom mensen bloemen kopen en vrolijk de onvermijdelijke aftakeling daarvan afwachten. Herhaaldelijk. Dat je bloemen mooi vindt en even niet vooruit denkt, kan ik me nog voorstellen, maar een mens zou dan toch leren. Zoals een geroutineerde zuster in een bejaardenhuis een vrijgekomen kamer inricht voor een nieuwe cliënt, zo wordt de vaas weer vlijtig omgespoeld voor de volgende bos van hun wortels weggerukte bloemen.

Heb ik een al te sombere kijk op de zaak? Misschien. Ik doe mijn best om luchtig te zijn. Over mezelf en de dingen om me heen.Dingen die stuk kunnen gaan.

Dingen die onvermijdelijk stuk gaan, eindigen, aflopen, verleppen, sterven of over datum raken. Als in de bioscoop de titel opdoemt en de hele zaal zich verheugt op het verhaal, zie ik de aftiteling al voor me. In elk mooi voorwerp, elke waardevolle beleving, zie ik het einde daarvan. Alles wat ik aanraak verpulvert en valt uiteen in hoopjes stof.

Hoe meer ik me ertegen verzet, hoe sneller het verval zich in mijn gedachten voltrekt. Ik zie dingen stuk gaan, omdat ik niet wil dat ze stuk gaan.

Als ik niet krijg wat ik wil, dan wil ik maar wat ik krijg, zodat ik me verder nergens druk om hoef te maken. Dus verwelkom ik nu iedere kras, scheur, schimmel en barst. Sterker nog: om mezelf te overtuigen dat mijn vrije wil slechts toevalligerwijs overeenkomt met het onvermijdelijke, neem ik zelfs actief deel aan de vernietiging. Sindsdien gaat alles precies zoals ik wil en geniet ik meer dan ooit van de dingen om me heen.

Vergankelijkheid en ik zijn dikke maatjes.